Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ni·keer

Werkwoord

vervoeging van
panikeren

panikeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panikeren
    • Ik panikeer. 
  2. gebiedende wijs van panikeren
    • Panikeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panikeren
    • Panikeer je? 

Gangbaarheid