Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·na·cheert

Werkwoord

vervoeging van
panacheren

panacheert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panacheren
    • Jij panacheert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van panacheren
    • Hij panacheert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van panacheren
    • Panacheert!