Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pal·peer

Werkwoord

vervoeging van
palperen

palpeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palperen
    • Ik palpeer. 
  2. gebiedende wijs van palperen
    • Palpeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palperen
    • Palpeer je? 

Gangbaarheid