• pół·bóg
  • Samenstelling van pół ("half") en bóg ("god").

półbóg m

  1. (mythologie) halfgod
    «Choć oskarżony o zabójstwo półbóg zdołał ujść kary.»
    Hoewel hij beschuldigd werd van de moord op een halfgod, slaagde hij erin aan zijn straf te ontkomen.