• over·zie
vervoeging van
overzien

overzie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzien
    • Ik overzie. 
  2. gebiedende wijs van overzien
    • Overzie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzien
    • Overzie je? 
  4. aanvoegende wijs van overzien
vervoeging van
overzien

overzie

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzien
    • ... dat ik overzie.