• over·zet·te
vervoeging van
overzetten

overzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overzetten
    • ... dat ik overzette. 
    • ... dat jij overzette. 
    • ... dat hij, zij, het overzette. 
  2. (in een bijzin) aanvoegende wijs van overzetten