• over·woe·ker·de
vervoeging van
overwoekeren

overwoekerde

  1. enkelvoud verleden tijd van overwoekeren
    • Ik overwoekerde. 
    • Jij overwoekerde. 
    • Hij, zij, het overwoekerde. 
  2. verbogen vorm van overwoekerd, voltooid deelwoord van overwoekeren

overwoekerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van overwoekerd