• over·win
vervoeging van
overwinnen

overwin

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinnen
    • Ik overwin. 
  2. gebiedende wijs van overwinnen
    • Overwin! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinnen
    • Overwin je? 
vervoeging van
overwinnen

overwin

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overwinnen
    • ... dat ik overwin.