• over·voer·den
vervoeging van
overvoeren

overvoerden

  1. meervoud verleden tijd van overvoeren
    • Wij overvoerden. 
    • Jullie overvoerden. 
    • Zij overvoerden. 
vervoeging van
overvoeren

overvoerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overvoeren
    • ...dat wij overvoerden. 
    • ...dat jullie overvoerden. 
    • ...dat zij overvoerden.