Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·tref

Werkwoord

vervoeging van
overtreffen

overtref

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtreffen
    • Ik overtref. 
  2. gebiedende wijs van overtreffen
    • Overtref! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overtreffen
    • Overtref je?