oversteeg
- over·steeg
vervoeging van |
---|
overstijgen |
oversteeg
- enkelvoud verleden tijd van overstijgen
- Ik oversteeg.
- Jij oversteeg.
- Hij, zij, het oversteeg.
- Ik oversteeg.
- ▸ Maar argumenteren konden ze, op een politiek ontwikkelingsniveau dat het zijne verre oversteeg. In dit gezelschap was hij een groentje.[1]
- ▸ Of waren ze ergens in het Oosten opgeleid? Anderzijds sprak er een koelbloedigheid uit hun gedrag die zelfs die van de meest ervaren en doortrapte misdadigers verre oversteeg.[2]
- Het woord oversteeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149