overstak
- over·stak
vervoeging van |
---|
oversteken |
overstak
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oversteken
- ... dat ik overstak.
- ... dat jij overstak.
- ... dat hij, zij, het overstak.
- ... dat ik overstak.
- ▸ Toen ik de Bridge of the Gods over de Columbia rivier overstak naar Washington begon het voor het eerst hard te regenen maar ik voelde me intens gelukkig.[1]
- Het woord overstak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers