• over·speel·de
  1. verbogen vorm van overspeeld, voltooid deelwoord van overspelen
vervoeging van
overspelen

overspeelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van overspelen
    • ... dat ik overspeelde. 
    • ... dat jij overspeelde. 
    • ... dat hij, zij, het overspeelde. 
vervoeging van
overspelen

overspeelde

  1. enkelvoud verleden tijd van overspelen
    • Ik overspeelde. 
    • Jij overspeelde. 
    • Hij, zij, het overspeelde.