Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·rom·pel·de

Werkwoord

vervoeging van
overrompelen

overrompelde

  1. enkelvoud verleden tijd van overrompelen
    • Ik overrompelde. 
    • Jij overrompelde. 
    • Hij, zij, het overrompelde. 
  2. verbogen vorm van overrompeld, voltooid deelwoord van overrompelen