• over·rom·pe·len

overrompelen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overrompelen
overrompelde
overrompeld
zwak -d volledig
  1. plotseling en onverwachts iemand ergens mee verrassen (kan zijn met iets vervelends maar ook met iets fijns)
     Nederland gold internationaal als het land dat fantastisch was voorbereid op pandemieën. Maar toen het coronavirus aanklopte, werden ook wij overrompeld.[4]
    • Ondertussen is het schaken een leuke hobby. Als Thomas speelt denkt hij 5 of 6, soms 7 zetten vooruit. Daarbij rekent hij verschillende scenario's door in zijn hoofd. Maar hij mag graag de tegenstander overrompelen door iets onverwachts te doen. [5] 
    • Staier en Melnikov overrompelen met het lievelingsstuk van wijlen Harry Mulisch: de Fantasie in f-klein. Het duo blinkt uit in Schuberts zangerige weemoed, maar levert net zo makkelijk roffelende climaxen af. [6] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]
  1. "overrompelen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. overrompelen op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4.   Weblink bron
    Maarten Keulemans en Serena Frijters
    “Welk land heeft de beste coronastrategie? Vijf lessen over de eerste coronagolf” (21 mei 2020), de Volkskrant
  5. Tubantia 04-08-2017
  6. Volkskrant Guido van Oorschot 7 april 2017,
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be