overat
- over·at
vervoeging van |
---|
overeten |
overat
- enkelvoud verleden tijd van overeten
- Ik overat.
- Jij overat.
- Hij, zij, het overat.
- Ik overat.
- Het woord overat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
overeten |
overat