oreerde
- oreer·de
vervoeging van |
---|
oreren |
oreerde
- enkelvoud verleden tijd van oreren
- Ik oreerde.
- Jij oreerde.
- Hij, zij, het oreerde.
- Ik oreerde.
- Het woord oreerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
oreren |
oreerde