Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vroor

Werkwoord

vervoeging van
opvriezen

opvroor

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opvriezen
    • ... dat ik opvroor. 
    • ... dat jij opvroor. 
    • ... dat hij, zij, het opvroor.