Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vouwt

Werkwoord

vervoeging van
opvouwen

opvouwt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvouwen
    • ... dat jij opvouwt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvouwen
    • ... dat hij opvouwt.