Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·stroomt

Werkwoord

vervoeging van
opstromen

opstroomt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstromen
    • ... dat jij opstroomt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstromen
    • ... dat hij opstroomt. 

Gangbaarheid