Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·stroom·de

Werkwoord

vervoeging van
opstromen

opstroomde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opstromen
    • ... dat ik opstroomde. 
    • ... dat jij opstroomde. 
    • ... dat hij, zij, het opstroomde. 

Gangbaarheid