opstegen
- op·ste·gen
vervoeging van |
---|
opstijgen |
opstegen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opstijgen
- ...dat wij opstegen.
- ...dat jullie opstegen.
- ...dat zij opstegen.
- ...dat wij opstegen.
- ▸ En omgekeerd zouden onze ouders als escorte en bescherming fungeren wanneer de Amerikaanse bommenwerpers opstegen vanaf het vliegveld Gardermoen in Noorwegen op weg naar verschillende doelen in de Sovjet-Unie.[1]
- Het woord opstegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767