Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·spron·gen

Werkwoord

vervoeging van
opspringen

opsprongen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opspringen
    • ...dat wij opsprongen. 
    • ...dat jullie opsprongen. 
    • ...dat zij opsprongen.