opschudde
- op·schud·de
vervoeging van |
---|
opschudden |
opschudde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opschudden
- ... dat ik opschudde.
- ... dat jij opschudde.
- ... dat hij, zij, het opschudde.
- ... dat ik opschudde.
- (in een bijzin) aanvoegende wijs van opschudden