oprichtte
- op·richt·te
vervoeging van |
---|
oprichten |
oprichtte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oprichten
- ... dat ik oprichtte.
- ... dat jij oprichtte.
- ... dat hij, zij, het oprichtte.
- ... dat ik oprichtte.
- Het woord oprichtte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.