opnoemden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·noem·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opnoemen |
opnoemden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opnoemen
- ...dat wij opnoemden.
- ...dat jullie opnoemden.
- ...dat zij opnoemden.
- ...dat wij opnoemden.