Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·noem·de

Werkwoord

vervoeging van
opnoemen

opnoemde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opnoemen
    • ... dat ik opnoemde. 
    • ... dat jij opnoemde. 
    • ... dat hij, zij, het opnoemde.