Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·loop

Werkwoord

vervoeging van
oplopen

oploop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplopen
    • ... dat ik oploop. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be