oplichtte
- op·licht·te
vervoeging van |
---|
oplichten |
oplichtte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oplichten
- ... dat ik oplichtte.
- ... dat jij oplichtte.
- ... dat hij, zij, het oplichtte.
- ... dat ik oplichtte.
- ▸ De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[1]
- Het woord oplichtte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers