Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·la·zer·den

Werkwoord

vervoeging van
oplazeren

oplazerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oplazeren
    • ...dat wij oplazerden. 
    • ...dat jullie oplazerden. 
    • ...dat zij oplazerden. 

Gangbaarheid