Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·hoop·te

Werkwoord

vervoeging van
ophopen

ophoopte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ophopen
    • ... dat ik ophoopte. 
    • ... dat jij ophoopte. 
    • ... dat hij, zij, het ophoopte.