Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·hielp

Werkwoord

vervoeging van
ophelpen

ophielp

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ophelpen
    • ... dat ik ophielp. 
    • ... dat jij ophielp. 
    • ... dat hij, zij, het ophielp. 

Gangbaarheid