Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·helpt

Werkwoord

vervoeging van
ophelpen

ophelpt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophelpen
    • ... dat jij ophelpt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ophelpen
    • ... dat hij ophelpt. 

Gangbaarheid