• op·ge·bruik·te
vervoeging van
opgebruiken

opgebruikte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opgebruiken
    • ... dat ik opgebruikte. 
    • ... dat jij opgebruikte. 
    • ... dat hij, zij, het opgebruikte. 
  2. verbogen vorm van opgebruikt, voltooid deelwoord van opgebruiken