Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·een·sta·pelt

Werkwoord

vervoeging van
opeenstapelen

opeenstapelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeenstapelen
    • ... dat jij opeenstapelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeenstapelen
    • ... dat hij opeenstapelt.