Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·zegt

Werkwoord

vervoeging van
ontzeggen

ontzegt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzeggen
    • Jij ontzegt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzeggen
    • Hij ontzegt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontzeggen
    • Ontzegt!