Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·zeg

Werkwoord

vervoeging van
ontzeggen

ontzeg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzeggen
    • Ik ontzeg. 
  2. gebiedende wijs van ontzeggen
    • Ontzeg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzeggen
    • Ontzeg je?