Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·vonk

Werkwoord

vervoeging van
ontvonken

ontvonk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontvonken
    • Ik ontvonk. 
  2. gebiedende wijs van ontvonken
    • Ontvonk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontvonken
    • Ontvonk je? 

Gangbaarheid