Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·stem·de

Bijvoeglijk naamwoord

ontstemde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ontstemd

Werkwoord

vervoeging van
ontstemmen

ontstemde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontstemmen
    • Ik ontstemde. 
    • Jij ontstemde. 
    • Hij, zij, het ontstemde. 
  2. verbogen vorm van ontstemd, voltooid deelwoord van ontstemmen