• ont·spie·gelt
vervoeging van
ontspiegelen

ontspiegelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspiegelen
    • Jij ontspiegelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspiegelen
    • Hij ontspiegelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontspiegelen
    • Ontspiegelt!