• ont·spie·gel
vervoeging van
ontspiegelen

ontspiegel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspiegelen
    • Ik ontspiegel. 
  2. gebiedende wijs van ontspiegelen
    • Ontspiegel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontspiegelen
    • Ontspiegel je?