• ont·sleu·telt
vervoeging van
ontsleutelen

ontsleutelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontsleutelen
    • Jij ontsleutelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontsleutelen
    • Hij ontsleutelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontsleutelen
    • Ontsleutelt!