Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·slaak

Werkwoord

vervoeging van
ontslaken

ontslaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontslaken
    • Ik ontslaak. 
  2. gebiedende wijs van ontslaken
    • Ontslaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontslaken
    • Ontslaak je? 

Gangbaarheid