• ont·pol·dert
vervoeging van
ontpolderen

ontpoldert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontpolderen
    • Jij ontpoldert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontpolderen
    • Hij ontpoldert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontpolderen
    • Ontpoldert!