Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·maak

Werkwoord

vervoeging van
ontmaken

ontmaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontmaken
    • Ik ontmaak. 
  2. gebiedende wijs van ontmaken
    • Ontmaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontmaken
    • Ontmaak je? 

Gangbaarheid