• ont·hei·lig·de
vervoeging van
ontheiligen

ontheiligde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontheiligen
    • Ik ontheiligde. 
    • Jij ontheiligde. 
    • Hij, zij, het ontheiligde. 
  2. verbogen vorm van ontheiligd, voltooid deelwoord van ontheiligen