ontheilig
- ont·hei·lig
vervoeging van |
---|
ontheiligen |
ontheilig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontheiligen
- Ik ontheilig.
- gebiedende wijs van ontheiligen
- Ontheilig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontheiligen
- Ontheilig je?
- Het woord ontheilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.