• ont·glip·te
vervoeging van
ontglippen

ontglipte

  1. enkelvoud verleden tijd van ontglippen
    • Ik ontglipte. 
    • Jij ontglipte. 
    • Hij, zij, het ontglipte. 
  2. verbogen vorm van ontglipt, voltooid deelwoord van ontglippen