ongeplanders
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ongeplanders (hulp, bestand)
- IPA: /ˌɔŋɣəˈplɛndərs/
Woordafbreking
- on·ge·plan·ders
Woordherkomst en -opbouw
- ongeplander met de uitgang -s
Bijvoeglijk naamwoord
ongeplanders
- partitief van de vergrotende trap van ongepland