• om·zit
vervoeging van
omzitten

omzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzitten
    • ... dat ik omzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzitten
    • ... dat jij omzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzitten
    • ... dat hij omzit.